Financieringsparagraaf

Formele status
Vastgesteld door de Raad

 

Ambitie

Het streven is naar de optimale financiering van de gemeentelijke inkomsten en uitgaven (op korte en lange termijn). Om deze treasury-functie goed uit te voeren, kijken we naar de meerjarige lquiditeits-ontwikkeling van de gemeente en de renteontwikkelingen op de geld- en kapitaalmarkt in Nederland. De treasury-functie voeren wij uit binnen de normen van de BBV (Besluit Begroting en Verantwoor-ding), Wet FIDO (Wet Financiering Decentrale Overheden), de Wet HOF (Wet Houdbare Overheids Financiën) en de verordening  Treasurystatuut.

Doelstellingen

Bij de begroting wordt afgewogen welke investeringen er op korte en lange termijn moeten plaatsvin-den. Het is vervolgens onze taak om deze investeringen conform de kaders te financieren.
We  beperken ons tot de publieke taak en hanteren hierbij de volgende doelstellingen:

  • er is voldoende financiering op de korte en lange termijn; zodoende kan er te allen tijde aan onze betaalverplichtingen worden voldaan;
  • de risico’s die aan de financiële transacties verbonden zijn worden beheerst en beperkt; het betreft het renterisico, het koersrisico en het debiteuren-/crediteurenrisico.
  • de rentekosten van de leningen worden zoveel mogelijk beperkt;
  • de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities worden zoveel mogelijk beperkt.

Onze inzet

We maken onderscheid tussen financiering en dekking. Bij financiering gaat het om de vraag hoe we aan onze financiële middelen komen (bijv. door verkoop van gronden of door aangaan van geldleningen). Bij dekking gaat het om de vraag hoe we middelen kunnen aanwenden om de begroting sluitend te houden (bijv. opbrengst uitkering gemeentefonds en belastingopbrengsten ter dekking van afschrijvingslasten).

De uitvoering van het financieringsbeleid vindt plaats binnen de kaders zoals gesteld in de Wet FIDO en de Wet HOF. Om vooral de financieringsrisico’s te beperken staan in de Wet FIDO twee  instrumenten: de rente risiconorm en de kasgeldlimiet. In de Wet HOF zijn de bepalingen opgenomen die betrekking hebben op het beleggen van overtollige financieringsmiddelen bij de Schatkist. Dit zijn de indicatoren voor ons treasurybeleid.

Tabel: FP.01

Renterisiconorm

De wettelijke rente risiconorm bepaalt dat jaarlijks maximaal 20% van het begrotingstotaal onderhevig mag zijn aan renteherziening en herfinanciering. Hiermee is een maximum gesteld aan het renterisico op de langlopende leningenportefeuille. Van renteherziening is sprake als in de leningsovereenkomst is bepaald dat de rente gedurende de looptijd in een bepaald jaar zal worden aangepast.

Herfinanciering is het aangaan van een nieuwe lening om de oude af te lossen. De rente risiconorm beperkt dus de aflossingen op de bestaande leningenportefeuille. Op een begrotingstotaal in 2017 van € 449,3 miljoen bedraagt de rente risiconorm voor onze gemeente € 89,9 miljoen. In 2017 vindt voor € 32,2 miljoen aan aflossingen van bestaande leningen plaats. Er is nog ruimte voor het aantrekken van nieuwe langlopende leningen voor € 57,7 mln.

Tabel: FP.02

*1 bron Wet FIDO; *2 bron Wet HOF

Kasgeldlimiet

De kasgeldlimiet is in de wet FIDO opgenomen om de directe gevolgen van een snelle rentestijging te  beperken. De kasgeldlimiet bepaalt dat gemeenten hun financieringsbehoefte voor slechts een beperkt bedrag met kort geld (looptijd < 1 jaar) mogen financieren. Hierdoor worden de renterisico’s op korte termijn beperkt. De norm is in de wet gesteld op 8,5% van het begrotingstotaal aan lasten (exclusief de stortingen in de reserves). Voor Amersfoort bedraagt de limiet in 2017 € 38,2 miljoen. De kasgeldlimiet wordt optimaal benut vanuit de gedachte dat rente van kortlopend geld (bijv. daggeld en kasgeld) vrijwel altijd lager is dan van langlopende leningen.

Tabel: FP.03

Koersrisico

Het koersrisico hangt sterk samen met het renterisico en heeft betrekking op (tussentijdse) koersdalingen van verhandelbare schuldtitels. Wij zijn niet in het bezit van deze schuldtitels en dus is het koersrisico niet aanwezig.

Debiteuren-/crediteurenrisico

Onder debiteurenrisico wordt hier verstaan het risico dat uitgezette geldleningen niet worden terugontvangen van marktpartijen. Conform de bepalingen van de Wet HOF mogen wij overtollige geldmiddelen alleen bij de schatkist beleggen. Daarom speelt dit risico hier niet.

Aan crediteuren wordt binnen 30 dagen betaald, zodra de factuur is geaccordeerd binnen de betreffende 30 dagen.

Schatkistbankieren

De Wet HOF verplicht de lagere overheden alle geldelijke overschotten bij het Ministerie van Financiën te beleggen, om zo het overheidstekort binnen de grenzen van de Europese doelstellingen te brengen en te houden. De Wet biedt, onder bepaalde voorwaarden, (lagere) overheden de mogelijkheid elkaar leningen te verstrekken. Dit kan voor beide partijen leiden tot gunstige rentecondities. Deze mogelijkheid zal bij het toekomstig aantrekken van langlopende geldleningen worden betrokken. Uit oogpunt van doelmatigheid is in de Wet een drempelbedrag opgenomen. Hiermee mag een bepaald bedrag buiten de schatkist worden gehouden. Tot een begrotingstotaal van € 500 miljoen is het drempelbedrag bepaald op 0,75% met een minimum van € 250.000. Voor begrotingstotalen boven de € 500 miljoen. geldt een additionele drempel van 0,2% over dat deel dat de € 500 miljoen overstijgt. Voor Amersfoort geldt als drempel voor 2017 0,75% van € 449,3 miljoen, ofwel € 3,4 miljoen. Wij mogen dus een positief rekening-courantsaldo hebben van € 3,4 miljoen, voordat wij moeten beleggen in de schatkist. Gelet op onze rekening-courantpositie, alsmede de hoogte van het drempelbedrag, gaan wij er vanuit dat in 2017 geen storting in de schatkist zal worden gedaan.

Tabel: FP.04

Methodiek rente-toerekening

In maart 2016 is, ter vergroting van de transparantie van het begrotings- en verantwoordingsproces op voorspraak van de commissie Depla, het Wijzigingsbesluit vernieuwing BBV in werking getreden. Voor een nadere uitwerking van de in artikel 13 opgenomen bepalingen omtrent de rente zijn de Notitie grondexploitaties 2016 en de Notitie Rente 2017 verschenen. In deze notities wordt ingegaan op het inzicht geven van de berekening van de rentelasten, het renteresultaat, de wijze waarop de rente aan de investeringen, grondexploitaties en taakvelden wordt toegerekend en de totstandkoming van de financieringsbehoefte. De wettelijke bepalingen inzake de toerekening van de rente aan de taakvelden en de grondexploitaties zijn verplicht in 2017 van toepassing, de overige bepalingen verdienen aanbeveling in 2017 en worden in 2018 verplicht gesteld. Vooruitlopend op de verplichtstellingen in 2018 zijn de aanbevelingen al in 2017 toegepast. Het benodigde inzicht wordt in deze financieringsparagraaf weergegeven.

Rentevisie

De ECB zal voorlopig een ruim monetair beleid blijven voeren. Dit beleid ondersteunt de economische groei in het eurogebied. De verwachting is dat de Nederlandse economie in 2017 groeit met ongeveer 2% en dat de inflatie toeneemt tot 1,3%. Onder invloed van het gematigde herstel verwachten wij een wat oplopende rente op zowel de geld- als kapitaalmarkt. Bij het toerekenen van de rente aan de berekende financieringsbehoefte in de (meerjaren) ramingen zijn wij van onderstaande percentages uitgegaan.

Tabel: FP.05

Om de financieringsbehoefte zo goed mogelijk te kunnen bepalen is uitgegaan van het gegeven dat niet alle geplande nieuwe investeringen, alsmede de aan- en verkoop van gronden volledig worden gerealiseerd in het eerste jaar en dat niet alle geplande mutaties in de reserves en voorzieningen daadwerkelijk plaatsvinden. Daarom is in de berekening voor deze uitgegaan van 50% van de geraamde bedragen. Aflossingen op geldleningen o/g, u/g en afschrijvingen zijn vaststaande bedragen en worden derhalve voor 100 % in de berekening meegenomen.

Afwijkingen op de uitgaven van de geplande investeringen en op de reserves en voorzieningen zullen, evenals de ontwikkeling van de rente, effect hebben op de berekende financieringsbehoefte en zullen budgettaire consequenties hebben.

Tabel: FP.06.01

(Genoemde bedragen zijn in duizendtallen)

Tabel: FP.06.02

(Genoemde bedragen zijn in duizendtallen)

Tabel: FP.06.03

(Genoemde bedragen zijn in duizendtallen)

Tabel: FP.06.04

(Genoemde bedragen zijn in duizendtallen)

Berekening rentepercentage grondexploitaties 2017 tot en met 2020  

In de Notitie grondexploitaties 2016 is door de commissie BBV bepaald dat de rente toerekening aan de grondexploitaties moet worden beperkt tot de werkelijk betaalde rente over  het vreemd vermogen. Het over het vreemd vermogen te hanteren rentepercentage moet worden bepaald door het gewogen gemiddeld rentepercentage van de bestaande leningportefeuille, naar verhouding vreemd vermogen / totaal vermogen. De verhouding vreemd vermogen / totaal vermogen is bepaald vanuit de vastgestelde balans van het
gemeentelijk jaarverslag 2015.

Tabel: FP.07

Het rekenpercentage van de rente voor de grondexploitaties is voor de (meerjaren) raming 2017 tot en met 2020 bepaald op 2,8%.

Toerekening rente en renteresultaat

Zoals reeds in de beschrijving over de methodiek van rente-toerekening is weergegeven dient inzicht te worden gegeven in de berekening van de rentelasten, de wijze waarop de rente wordt toegerekend aan de taakvelden en het renteresultaat. In onderstaand overzicht wordt dit zichtbaar gemaakt.

Tabel: FP.08

(Genoemde bedragen zijn in duizendtallen)

Het rente - omslagpercentage is voor de (meerjaren) raming 2017 tot en met 2020 bepaald op 1,6 %.

Tabel: FP.09.01

(Genoemde bedragen zijn in duizendtallen)

Tabel: FP.09.02

(Genoemde bedragen zijn in duizendtallen)

In 2016 zijn de in het verleden aangetrokken geldleningen voor  de woningbouwcorporaties en doorverstrekt aan hen, overgenomen door de geldverstrekkers en de corporaties. Hierdoor zijn de totalen van de opgenomen geldleningen en de uitgezette geldleningen beiden afgenomen met circa 60 (miljoen). Dit resultaat zal eveneens zichtbaar zijn in de nog op te stellen balans over 2016.

EMU-saldo

De Europese afspraken die in de wet HOF zijn vastgelegd, gaan over de reductie van het begrotingstekort en de staatsschuld. Het Rijk en de medeoverheden leveren een gelijkwaardige inspanning hiervoor. De norm voor de gezamenlijke gemeenten is bepaald op een negatief EMU-saldo van 0,38 % van het BBP (Bruto Binnenlands Product).De sanctie bij overschrijding van de norm die in de Wet is opgenomen, wordt in deze kabinetsperiode niet toegepast.

Tabel: FP.10